-
1 I grasped half of what he said
-
2 grasp
n. greep; macht; houvast; bereik; begrip, bevatting--------v. omhelzen; vasthouden; begrijpen; pakkengrasp1[ gra:sp] 〈 zelfstandig naamwoord〉2 houvast3 bereik4 begrip ⇒ bevatting, beheersing♦voorbeelden:————————grasp2II 〈 overgankelijk werkwoord〉♦voorbeelden:
Перевод: с английского на все языки
со всех языков на английский- Со всех языков на:
- Английский
- С английского на:
- Нидерландский